Waarom sloten de politiebonden negen dagen voor het bereiken van een landelijk vroegpensioenakkoord een apart vroegpensioenakkoord voor de politiesector?

Dat was noodzakelijk om te voorkomen dat door een ongunstige samenloop van (politieke) omstandigheden politiemensen uit 1961 minder vroegpensioenopties zouden krijgen dan vergelijkbare collega’s die de jaren daarvoor of de jaren daarna zijn geboren. 

Hoe zit die vork in de steel? Op basis van de tijdelijke Regeling vervroegd uittreden (RVU) die momenteel van kracht is (van 2021 tot en met 2025) kunnen werknemers maximaal drie jaar voor hun AOW-leeftijd belastingvrij een bepaalde maandelijkse bijdrage van de werkgever ontvangen om een vervroegde uittreding te (helpen) financieren. 

Vanaf 2028 gaat de AOW-leeftijd met drie maanden omhoog. Voor werknemers met geboortejaar 1961 wordt die leeftijd daardoor 67 jaar en drie maanden. Op basis van de landelijke tijdelijke RVU 2021-2025 kunnen werknemers uit 1961 dus vanaf 1 april 2025 in aanmerking komen voor een RVU-uitkering. 

Jaargang 1961
Helaas gold dat tot 9 oktober niet voor politiemensen uit 1961. Bij de onderhandelingen in 2019/2020 over een tijdelijke politie-RVU 2021-2025 legde de werkgever een harde leeftijdseis op tafel. Hij wilde sowieso alleen betalen voor medewerkers die voor 2026 de leeftijd van 65 jaar bereikten. Daarmee werd de jaargang 1961 uit de doelgroep van de tijdelijke politie-RVU gehouden. (Die worden immers pas 65 in 2026.)   

Structurele regeling vanaf 2026
De politiebonden konden daarmee leven zolang het vooruitzicht bestond dat de overheid, de werkgevers en de vakbeweging het op tijd eens zouden worden over een structurele landelijke RVU vanaf 2026 – zoals afgesproken in het pensioenakkoord uit 2019. Dat zou het mogelijk maken om binnen de politiesector alsnog op tijd vroegpensioenopties voor de jaargang 1961 af te spreken.   

Voor alle duidelijkheid: bij de onderhandelingen over het landelijke vroegpensioenbeleid zitten geen bestuurders van de politiebonden aan tafel. Namens de vakbonden worden die gesprekken gevoerd door onderhandelaars van de vakcentrales FNV, CNV en VCP.  

Akkoord nog niet in zicht
In de eerste helft van 2024 werd duidelijk dat de totstandkoming van zo’n akkoord best nog wel eens lang op zich kon laten wachten. Misschien te lang om de politiemensen uit 1961 de optie te geven al vanaf april 2025 te stoppen met werken. 

In hun belang zijn de politiebonden toen met de politiewerkgever gaan praten over het openbreken van de tijdelijke politie-RVU 2021-2025. Met andere woorden: over het alsnog toelaten van de jaargang 1961 tot de beoogde doelgroep van die regeling. 

Dreigende onrechtvaardigheid
De kersverse minister van Justitie en Veiligheid, David van Weel, bleek daartoe bereid. Ook hij zag de onrechtvaardigheid die deze groep collega’s anders dreigde te treffen doordat er niet snel genoeg een nieuw landelijk RVU-akkoord was bereikt. 

Dat leidde tot de opmerkelijke opeenvolging van twee RVU-akkoorden binnen twee weken.

Belangrijk om daarbij te beseffen is dat de politiebonden en de politiewerkgever op het moment dat zij hun overbruggingsregeling troffen dus niet wisten/konden weten dat er negen dagen later een landelijk RVU-akkoord zou volgen. Dat had net zo goed nog weken of maanden kunnen duren.